Een zoon, die inwoont bij zijn dementerende moeder om voor haar te zorgen, kan niet als medehuurder worden aangemerkt. Daarvoor ontbreekt de vereiste wederkerigheid.
Een volwassen zoon trekt in bij zijn dementerende moeder om voor haar te zorgen. Twee jaar later vragen moeder en zoon bij de verhuurder van de huurwoning om de zoon medehuurder te maken. De verhuurder weigert dat, maar de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant wijst het verzoek daarna toe. Nu kijkt het gerechtshof Den Bosch er op verzoek van de verhuurder nog een keer naar.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
Op basis van de wet kan een medebewoner worden aangewezen als medehuurder als sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de huurder en de medebewoner. Daarvan kan volgens vaste rechtspraak pas worden gesproken als het huishouden wederkerig is. Of sprake is van wederkerigheid hangt af van alle omstandigheden van het geval. Er moet bekeken worden of de huurder en medebewoner in dezelfde mate een bijdrage leveren aan het huishouden, of ze bijvoorbeeld samen eten, gezamenlijk uitjes maken en met elkaar op vakantie gaan. Het is aan de huurder en de medebewoner om dat aan te tonen.
Wederkerigheid
Volgens het gerechtshof is in deze situatie geen sprake van wederkerigheid. Niet blijkt dat de moeder en de zoon elkaar helpen en steunen. De zoon is de verzorger van de moeder, zij kan niet zonder die zorg. Ze draagt niets bij aan de samenwoning en kan dat ook niet. Dat zij en haar zoon in elkaars aanwezigheid verkeren en de maaltijden met elkaar delen maakt dit niet anders. Dat de zoon zijn moeder buitenshuis vergezelt brengt ook geen wederkerigheid in de relatie. De vrouw kan immers alleen naar buiten met en door de hulp van haar zoon. Dat ze samen de kosten van de huishouding evenredig verdelen, is onvoldoende om van wederkerigheid te spreken.
Bedoeling
Om te voldoen aan het vereiste van een duurzame gemeenschappelijke huishouding moeten de huurder en medebewoner daarnaast nog aantonen dat zij de bedoeling hebben om een blijvende en toekomstgerichte samenwoning aan te gaan. Daarbij is van belang dat de samenwoning niet alleen plaatsvindt vanwege de verzorging van de huurder. Daar gaat het in deze zaak voor moeder en zoon ook mis. Zij hebben namelijk steeds benadrukt dat ze met de samenwoning juist wilden voorkomen dat de moeder naar een verpleeghuis moet. Anders zouden zij niet zijn gaan samenwonen. De zoon heeft gezegd naar Zuid-Afrika te verhuizen als hij niet meer voor zijn moeder hoeft te zorgen. De bedoeling van moeder en zoon is daarom volgens het gerechtshof niet om een blijvende en toekomstgerichte samenwoning aan te gaan. Het hof vindt de verzorging door de zoon lovenswaardig maar aangewezen worden als medehuurder kan hij niet, nu geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Als de moeder iets overkomt, mag de zoon dus niet meer in haar huurwoning blijven.