Een winkelier verkoopt producten waarin verboden stoffen zijn verwerkt. Dat wist hij helemaal niet, zegt hij. Hij krijgt een bestuurlijke boete opgelegd. Bij de rechtbank probeert hij die van tafel te krijgen.
De winkelier verkoopt buitenlandse levens- en voedingsmiddelen. Een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bezoekt de winkel in het kader van het ‘project huidbleekmiddelen’. Hij treft enkele cosmetische producten aan met ‘hydrochinon’, iets wat daarin niet mag voorkomen, en enkele met ‘corticosteroïden’. Die zijn niet voorzien van een rvg-nummer (Registratie voor Geneesmiddelen), en zijn dus niet geregistreerd als geneesmiddel. Het verhandelen van deze producten – in totaal gaat het om vijf soorten – is een overtreding van het Warenwetbesluit cosmetische producten 2011. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die over dit soort zaken gaat, legt de winkelier een bestuurlijke boete op van € 2.625 (vijf maal € 525).
‘Ernstige’ overtreding
Uitgangspunt is dat een winkelier de procedures binnen zijn bedrijf zo moet inrichten dat altijd aan de wet- en regelgeving wordt voldaan. Dat het niet de bedoeling van deze winkelier was om de wet- en regelgeving te overtreden en dat hij zich er niet van bewust was dat hij dit deed, maakt niet dat de overtredingen hem niet kunnen worden toegerekend. Hier was sprake van een ‘ernstige’ overtreding en dan mag de minister een boete opleggen. De winkelier verkocht immers producten die gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid. De winkelier gaat in beroep bij de rechtbank Rotterdam.
Waarschuwing
Daar herhaalt de winkelier dat hij niet wist dat deze huidbleekmiddelen verboden zijn. Het is bijzonder cru dat hij meteen bij een eerste overtreding zo’n zware sanctie krijgt, terwijl ook een waarschuwing had kunnen worden gegeven. Hij heeft de producten bovendien direct uit de winkel gehaald.
Matigen van de boete
Het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten kent een systeem van vastgestelde boetebedragen. Maar het besluit biedt de minister wel de mogelijkheid af te wijken van dit boetestelsel. De minister hield bij de hoogte van de boete alleen rekening met het aantal mensen dat in de winkel werkte en het feit dat de overtreding ‘ernstig’ is. De minister had, zo vindt de rechtbank, ook moeten kijken in hoeverre deze winkelier een verwijt kon worden gemaakt, variërend van opzet, grove schuld, normale tot verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank herroept daarom de hoogte van de boete: deze wordt met 50 procent gematigd, omdat in dit geval sprake is van ‘normale verwijtbaarheid’. De winkelier kan worden verweten dat hij niet op de hoogte was van de regelgeving die bepaalde stoffen in cosmeticaproducten verbiedt, maar hij had geen opzet bij het plegen van de overtredingen.