Twee vennoten willen hun bedrijf beëindigen. Beiden willen de zaak voortzetten zonder de ander. De rechtbank Rotterdam besliste wie dat mag doen.
Twee mannen gaan een vennootschap onder firma (vof) met elkaar aan. Zij exploiteren een bakkerij en shoarmazaak. Ruim twee jaar later ondertekenen zij een document waarin staat dat de één € 30.000 aan de ander heeft betaald en de komende 19 maanden € 1.000 per maand zal betalen. Het document is verder niet al te duidelijk, ook niet waarom de ene vennoot aan de ander in totaal € 49.000 betaalt.
Onenigheid
Degene die heeft betaald treedt feitelijk op als leidinggevende: hij zorgt voor de in- en verkoop en stuurt het personeel aan. De ontvanger staat in een winkel in een andere gemeente (de ‘winkelier’). Na enkele maanden ontstaat er onenigheid. De winkelier laat de leidinggevende weten dat de samenwerking niet verloopt zoals verwacht en hij wil de vennootschap ontbinden.
Beste papieren
De twee vennoten zijn het erover eens dat de vennootschap moet worden beëindigd. Allebei willen ze verder met het bedrijf zonder de ander. Volgens de rechtbank heeft de leidinggevende hiervoor de beste papieren. De winkelier bracht destijds de winkel in, maar het was de leidinggevende die de onderneming al die tijd draaiende heeft gehouden. De winkellier was nauwelijks betrokken bij de dagelijkse bedrijfsvoering. Personeel, klanten en leveranciers zijn tevreden over de leidinggevende, die verder geen andere bron van inkomsten heeft. De winkelier verdient ook nog geld met zijn eigen winkel.
Uitkoop, geen inkoop
In het wat vage document leest de rechtbank ook de intentie ervan: de leidinggevende zou de onderneming alleen voortzetten door de winkelier voor € 49.000 uit te kopen. Volgens de winkelier was het juist een inkoop, wat de rechtbank niet gelooft: waarom zou iemand die al twee jaar arbeid in de vof inbrengt zich alsnog moeten inkopen?
Uit het handelsregister
De winkelier wil wel dat áls de leidinggevende verder mag met het bedrijf hij maandelijks niet meer dan € 2.500 aan de onderneming onttrekt, en zonder goedkeuring van de winkelier ook geen betalingen aan derden verricht. Verder wil hij wekelijks gedetailleerd inzage in alle geldstromen. Maar zo werkt het niet, zegt de rechtbank: de leidinggevende kan het bedrijf niet zonder de winkelier voortzetten als hij afhankelijk van hem blijft. Zo wordt de leidinggevende alsnog gedwongen met de winkelier samen te werken, terwijl ze dat allebei juist niet meer willen. De winkelier moet zich van de rechtbank uit het handelsregister en bij de bank laten uitschrijven als vennoot. Doet hij dat niet, dan moet hij de leidinggevende een dwangsom betalen van € 1.000 voor iedere dag dat hij dit nalaat, tot een maximum van € 50.000.