Een winkelgedeelte in een pand van een man wordt gebruikt door de vof van de man en zijn vrouw. Als de vof vanwege hun echtscheiding wordt opgezegd, ontstaat discussie over de vraag of de waardevermeerdering van het winkeldeel tot het te verdelen vermogen van de vof behoort.
Een man en een vrouw zijn getrouwd en stappen samen als vennoten in een vennootschap onder firma. Met de vof runnen zij een schildersbedrijf en een winkel in schilderbenodigdheden; de man is schilder en de vrouw runt de winkel. Het pand waarin de winkel is gevestigd, is eigendom van de man. De man en vrouw scheiden van elkaar en de man zegt de samenwerking in de vof en het gebruiksrecht van het pand op.
Waardevermeerdering
De man en de vrouw krijgen daarna discussie over de verdeling van het ondernemingsvermogen van de vof. In het bijzonder over de vraag of de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand, waarin de onderneming van de vof werd uitgeoefend, tot het te verdelen vermogen van de vof behoort. Volgens de man is daar geen sprake van, volgens de vrouw wel.
Economische inbreng
Economische eigendom is een fiscaal begrip en komt niet voor in het Burgerlijk Wetboek. Het is een verzamelterm voor situaties waarin de waarde van een goed – en ook de waardevermeerdering of -vermindering – toekomt aan een ander dan de juridisch rechthebbende. Het begrip ‘economische eigendom’ heeft geen vastomlijnde inhoud. Inbreng van de economische eigendom van een goed in een vennootschap kan volgens rechtspraak inhouden dat niet slechts het gebruik of genot van het goed wordt ingebracht, maar dat ook de waarde daarvan tot het bedrijfsvermogen van de vennootschap gaat behoren, zodat een waardevermeerdering of waardevermindering van het goed voor rekening van de vennootschap komt. De beantwoording van de vraag of sprake is van inbreng van de economische eigendom van een goed in een vennootschap, zodanig dat dit een recht op een aandeel in de waardestijging van het goed meebrengt, hangt af van het samenstel van concrete verbintenissen dat tussen de juridische eigenaar en de derde tot stand is gekomen.
Verbintenissen
De man en de vrouw in deze zaak hebben geen vennootschapsakte gesloten en hun verbintenissen ook niet anders vastgelegd. Om die reden kijkt de rechtbank naar andere aanknopingspunten waaruit de bedoeling van de man en de vrouw ten aanzien van de waardestijging kan blijken. Een aanknopingspunt kan volgens de rechtbank de manier zijn waarop de man en de vrouw uitvoering hebben gegeven aan de vof. Vast staat dat de man het winkelgedeelte van het pand, dat zijn eigendom is, aan de vof ter beschikking heeft gesteld voor de uitoefening van het bedrijf en dat de (boek)waarde daarvan is opgenomen op de balans van de vof. Dit is voor de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat het ook de bedoeling van het stel was om de waardevermeerdering of -vermindering van het winkeldeel voor rekening van de vennootschap te laten komen.
Bedoeling
Integendeel: de rechtbank vindt dat uit de situatie blijkt dat het niet de bedoeling van partijen was om de waardevermeerdering van het winkelgedeelte tot het te verdelen vennootschapsvermogen te laten behoren. Zo heeft de man benadrukt dat het pand ‘om niet’ aan de vof ter beschikking is gesteld, dat hij de vof alleen is aangegaan om de fiscaal onwenselijke situatie dat zijn vrouw bij hem in loondienst was te beëindigen en dat, als de man en de vrouw de waardevermeerdering tot het vennootschapsvermogen hadden willen laten behoren, zij dit wel schriftelijk hadden vastgelegd. De vrouw heeft hier niets tegen in gebracht.
Tussenuitspraak
Om die reden concludeert de rechtbank in deze tussenuitspraak dat het standpunt van de man moet worden gevolgd. Dit betekent dat het bedrijfspand niet bij de verdere financiële verdeling van de vof wordt betrokken en de waardevermeerdering van het winkelgedeelte van het pand niet voor rekening van de vennootschap komt. In het vervolg van de procedure zal de financiële verdeling van de vof verder worden afgehandeld.