In een gemeente wordt de APV gewijzigd: het afsteken van vuurwerk wordt verboden. Maar vuurwerkhandelaren verliezen ook hun vergunning om te verkopen, en dat gaat de rechter te ver.
In een Zuid-Hollandse gemeente besluit het college van B&W om de vergunning voor de verkoop van consumentenvuurwerk, die eerder was verleend aan enkele vuurwerkhandelaren, in te trekken. Dit volgde op een afsteekverbod voor vuurwerk in de Algemene Plaatselijke Verordening. De vuurwerkhandelaren vechten de intrekking van hun vergunning aan bij de rechtbank Rotterdam.
Algemene belangen gaan voor
Het afsteekverbod, zo verdedigt het college de intrekking, dient om de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid, het milieu en het woon- en leefklimaat te beschermen. Blijven de vergunningen in stand, dan is dat een te groot risico voor de bescherming van deze belangen. Algemene belangen moeten voorgaan op de economische belangen van de vuurwerkhandelaren. Het verbod is speciaal voor hen pas in januari ingegaan, zodat ze in december nog restanten en voorraden konden verkopen.
Noodzakelijkheidsvereiste
Volgens de handelaren heeft niet de verkoop van het vuurwerk, maar het afsteken daarvan nadelige gevolgen. Wie wil, kan nog steeds buiten de gemeente vuurwerk kopen en dat – ondanks het verbod – binnen de gemeente afsteken. Daarmee gaat het verbieden van de verkoop van vuurwerk door de intrekking van de vergunningen verder dan noodzakelijk en is zo in strijd met het noodzakelijkheidsvereiste. Ook zal door een vermindering van het aantal legale verkooppunten de illegale verkoop alleen maar toenemen. Dat alles komt de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid juist niet ten goede. De handelaren voelen zich onevenredig en disproportioneel getroffen: ze kunnen door de intrekking van de vergunningen ook geen vuurwerk meer verkopen aan klanten buiten de gemeente.
Evenredigheidsbeginsel
Daar hebben de verkopers een punt, aldus de rechtbank: het besluit om de vergunningen in te trekken moet ‘geschikt, noodzakelijk en evenwichtig’ zijn. Het is immers aannemelijk dat de inwoners in buurgemeenten vuurwerk gaan kopen en dit stiekem binnen de gemeente afsteken. Daarmee is de intrekking van de vergunningen geen geschikt middel om de nagestreefde doelen te bereiken. Verder schrijft de APV nog altijd voor dat de burgemeester maximaal acht vergunningen kan verlenen. Dit is geen coherent beleid ten aanzien van de verkoop van vuurwerk. Nu de intrekking van de vergunningen niet effectief is om het doel te bereiken en ook niet coherent is in het licht van vergunningstelsel, slaagt het beroep van de handelaren op het evenredigheidsbeginsel. Daarmee krijgen de handelen hun verkoopvergunning voor vuurwerk terug.