Een bouwbedrijf laat zijn werknemers risicovol werken, constateert de Arbeidsinspectie. Zij lopen grote kans om van de bouwwerken te vallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet beoordelen of de veiligheidsmethodes van dit bedrijf adequaat zijn.
Een bouwbedrijf is gespecialiseerd in ‘modulaire bouw’. In zijn fabriek worden kant-en-klare delen geproduceerd, die vervolgens op de bouwlocatie worden geplaatst en afgemonteerd. Bij een controle op een locatie waar 232 studentenwoningen worden neergezet, constateert de Arbeidsinspectie dat medewerkers van het bouwbedrijf aan de bovenkant van het gebouw, langs de randen, werken zonder hekwerken, leuningen of andere voorzieningen. Zij maken wel gebruik van veiligheidsgordels met een vanglijn en een valstopapparaat (een katrol). Omdat dit in strijd is met het Arbobesluit, eist de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verantwoordelijk voor veilig werken) dat er ‘collectieve maatregelen’ worden genomen om vallen te voorkomen, zoals een (tijdelijk) leuningwerk. Het bouwbedrijf verzet zich daartegen. Het geschil moet uiteindelijk worden beslecht door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deskundigenrapport
De zaak draait om het rapport van de deskundigen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), die de rechtbank heeft benoemd. Dit rapport is volgens het bouwbedrijf niet zorgvuldig tot stand gekomen en bevat inhoudelijke gebreken, vooral omdat de deskundigen niet de juiste expertise zouden hebben. Dat laatste veegt de Afdeling van tafel, die stelt dat de regels over valbescherming heel strikt zijn. Hekwerken of leuningen zijn in principe verplicht. Lukt dat technisch niet, of levert het aanbrengen van leuningen juist een groter risico op, dan kunnen alternatieve voorzieningen worden aangebracht: vangnetten, veiligheidsgordels met vanglijnen of andere technische middelen die ten minste voor net zoveel beveiliging zorgen. Maar deze uitzonderingen deden zich hier niet voor.
Werkmethode
Op een ander punt is het bouwbedrijf wel succesvol. Het had ook een eigen deskundige ingeschakeld. Die presenteerde een methode om het risico van de werkzaamheden te berekenen. Daaruit blijkt dat de voorgeschreven werkmethode uit het Arbobesluit een groter risico oplevert dan de werkmethode van het bouwbedrijf. Daar is de StAB het niet mee eens. Maar ook andere geraadpleegde deskundigen stellen dat deze rekenmethode adequaat is. Ook de Afdeling volgt de StAB niet: deze heeft in de loop van het geschil een ander standpunt ingenomen over de reden dat de methode niet toepasbaar is, en zij heeft de argumenten van het andere bureau niet weerlegd.
Nieuw besluit
De Afdeling stelt dat de rechtbank niet had mogen uitgaan van het StAB-rapport. Een ander probleem met dit rapport: daarin staat niet dat de alternatieve methoden ook daadwerkelijk toepasbaar zijn bij de werkzaamheden van het bouwbedrijf, en waarom deze veiliger zouden zijn. Nu het StAB-rapport niet ten grondslag mocht worden gelegd aan het oordeel van de rechtbank, is maar één mogelijkheid denkbaar: de minister moet een nieuw besluit nemen over het gebruik van de valbescherming door dit bouwbedrijf.
dat medewerkers van [appellante], die de modulaire bouwelementen aan het plaatsen waren, zich aan de bovenzijde langs de randen van de elementen begaven terwijl er geen doelmatige hekwerken, leuningen of andere vergelijkbare voorzieningen waren aangebracht. In plaats daarvan werd gebruik gemaakt van veiligheidsgordels met een vanglijn in combinatie met een valstopapparaat, te weten een katrol. Op basis van deze bevindingen kwam de minister tot de conclusie dat artikel 3.16, eerste lid, van het Arbobesluit was overtreden. Na zijn voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, heeft de minister aan [appellante] een eis tot naleving gesteld.