Een man doet een aanvraag voor schadevergoeding voor zijn pand bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen. De vergoeding die hij vervolgens krijgt toegewezen is naar zijn idee te laag. Hij maakt bezwaar. Volgens het Instituut was dat te laat.
Het Instituut kende de man met een besluit van 30 maart 2022 en schadevergoeding toe. De man verzond een bezwaarschrift tegen dat besluit per normale post binnen de bezwaartermijn, op 22 april 2022. Het Instituut ontving het bezwaarschrift echter pas voor het eerst op 8 maart 2023. Omdat dit buiten de bezwaartermijn was, verklaart het Instituut het bezwaar niet-ontvankelijk.
Aannemelijk
Op basis van de wet is een bezwaarschrift bij verzending per post op tijd ingediend als het voor het einde van de termijn op de post is gedaan en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De bezwaarmaker moet aannemelijk maken dat het bezwaar tijdig op de post is gedaan.
Verzendadministratie
De man verklaart dat uit de verzendadministratie van zijn gemachtigde blijkt dat het bezwaar op 22 april 2022 per post is verzonden. De gemachtigde heeft dit ter zitting mondeling bevestigd. De rechtbank vindt dit onvoldoende. Het Instituut heeft de man verschillende keren gevraagd om een screenshot van de verzendadministratie van de gemachtigde, maar deze niet gekregen. Het bezwaarschrift is ook niet terug te vinden in het online dossier van de gemachtigde en de verklaring van de gemachtigde is niet eerder dan ter zitting naar voren gekomen. Ook is niet gebleken dat – toen een ontvangstbevestiging van het Instituut uitbleef – binnen de bezwaartermijn nog navraag is gedaan bij het Instituut of het bezwaar op tijd is ontvangen. De rechtbank vindt het daarom niet aannemelijk dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
Vertrouwensbeginsel
De man vindt echter dat het Instituut bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld. Hij verwijst naar verschillende e-mails waarin het Instituut – na maart 2023 – liet weten de verdere inhoudelijke afhandeling van het bezwaar op pauze te zetten in afwachting van nieuw beleid. Volgens de rechtbank mocht de man hieruit echter niet de indruk krijgen dat zijn bezwaar niet langer niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Dit blijkt namelijk niet uit deze correspondentie. Het ‘verder inhoudelijk’ behandelen moet naar het oordeel van de rechtbank in deze context worden gelezen als: het ‘van pauze halen’ en ‘verder oppakken’ van de zaak. De man kon nergens gerechtvaardigd uit afleiden dat zijn bezwaar ontvankelijk zou worden verklaard. Het bezwaar van de man kan dus ook op basis van het vertrouwensbeginsel niet ontvankelijk worden verklaard.
700-euro regeling
Tot slot stelt de man nog dat hij een aanbod had moeten krijgen op basis van de 700-euro regeling. Dit is een regeling voor nog niet afgehandelde bezwaren. De bezwaarmakers van deze bezwaren hebben een aanbod gekregen van tenminste € 700 per schade zonder causaliteitstoets. Volgens deze regeling kan alleen een aanbod worden gedaan als een bezwaar ontvankelijk is bevonden. Dat is hier niet het geval, waardoor de rechtbank oordeelt dat het Instituut de man geen aanbod hoeft te doen op basis van deze regeling.