Inhoudsopgave

Schulden in jaarrekening geen dwingend bewijs van opeisbare vordering

Een bedrijf verzoekt om het faillissement van een ander bedrijf. De rechtbank Den Haag wijst dat verzoek af; voor de rechtbank staat onvoldoende vast dat de schulden in de jaarrekening opeisbare vorderingen zijn.

Het verzoekende bedrijf stelt dat zij een vordering heeft op een ander bedrijf van ongeveer € 23.000. Volgens de verzoeker laat het bedrijf ook andere schulden onbetaald, waaronder een vordering van een derde bedrijf. Deze bedragen zijn als schuld genoemd in de jaarrekeningen van het bedrijf.

Faillissement

Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer sprake is van een vordering en de toestand dat de schuldenaar is opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander moet ‘summierlijk’ blijken. Dat wil zeggen dat dit uit eenvoudig onderzoek naar voren moet komen. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.

Ontkenning

Het bedrijf zegt dat geen sprake kan zijn van een faillissement. Volgens haar heeft de verzoeker geen vordering op haar; een deel van het in de jaarrekening genoemde uitstaande bedrag heeft het bedrijf onlangs aan de verzoeker betaald en het restant is aandelenkapitaal. De andere door de verzoeker genoemde schulden zijn ook allemaal aandelenkapitaal van andere aandeelhouders en dus geen opeisbare vorderingen. Het bedrijf ondersteunt dit met e-mailverkeer. Dat die schulden in de jaarrekening zijn genoemd als schulden, betekent volgens het bedrijf niet dat het ook daadwerkelijk om schulden gaat.

E-mailverkeer

Volgens de rechtbank moet het verzoek tot faillietverklaring worden afgewezen. Ter onderbouwing daarvan wijst de rechtbank op vaste rechtspraak op dit onderwerp. Volgens die rechtspraak levert een vermelding in een jaarrekening van schulden geen dwingend bewijs op van het bestaan van een vordering. De rechtbank vindt dat er in deze zaak in het e-mailverkeer voldoende aanwijzingen zijn dat de in de jaarrekening genoemde schulden geen vorderingen zijn, maar uitstaand aandelenkapitaal. In e-mailverkeer met de verzoeker staat letterlijk dat het uitstaande bedrag wordt beschouwd als inbreng van de verzoeker in het bedrijf om tot 10% aandelenbezit te komen. Een bestuurder van het verzoekende bedrijf heeft hierop per e-mail akkoord gegeven.

Summier

Voor een uitgebreider onderzoek naar de situatie is volgens de rechtbank geen ruimte in een procedure als dit. Het verzoek om faillietverklaring wordt daarom afgewezen.

ECLI:NL:RBDHA:2024:13235

Bron:Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:RBDHA:2024:13235 | 18-09-2024
Facebook
Twitter
LinkedIn
Print

Meer weten?

Bel 026 – 35 22 888 of stuur een bericht.

Mail

DELEN

Facebook
Pinterest
Twitter
LinkedIn