Rentevorderingen, die ontstaan na een faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar. De vraag is dan of zij door schuldeisers alsnog afdwingbaar zijn. De Hoge Raad geeft daarover nu duidelijkheid.
In 2014 wordt een man in staat van faillissement verklaard. Hij biedt aan zijn schuldeisers een akkoord aan. Dit wordt met de vereiste meerderheid aangenomen en vervolgens heeft de rechtbank het akkoord gehomologeerd. Dat betekent dat alle schuldeisers – ook die tegen het akkoord hebben gestemd – aan het akkoord zijn gebonden. Op grond van dit akkoord krijgen de concurrente schuldeisers 4,23 procent van hun vorderingen. Het resterende deel van hun vorderingen is een zogenoemde natuurlijke verbintenis geworden: de vorderingen blijven bestaan, maar zijn niet langer afdwingbaar.
Prejudiciële vragen
Na de faillietverklaring zijn nog rentevorderingen ontstaan, maar die zijn niet uitgekeerd, ook niet op basis van buitengerechtelijke afspraken. De schuldeisers willen nu betaling van deze rente. Omdat het faillissement inmiddels is geëindigd, kunnen zij betaling van hun rentevorderingen verlangen, stellen zij. Om dat af te dwingen stappen zij naar de rechtbank Oost-Brabant. Die wil eerst duidelijkheid van de Hoge Raad over hoe bepaalde artikelen uit de Faillissementswet moeten worden uitgelegd, en stelt daarover zogenoemde prejudiciële vragen.
Fixatiebeginsel
De Hoge Raad stelt dat de verbindendheid van het gehomologeerde akkoord alleen geldt voor de vorderingen van concurrente schuldeisers, die voor verificatie vatbaar zijn. Op grond van de Faillissementswet kan rente, na de faillietverklaring, in beginsel niet in het faillissement worden geverifieerd. Dit volgt uit het zogenoemde ‘fixatiebeginsel’: schuldeisers kunnen in het faillissement opkomen voor het bedrag dat zij te vorderen hebben op het tijdstip van het intreden van het faillissement.
Afdwingbaar
Dat betekent dat de verbindendheid van het gehomologeerde akkoord niet ziet op de tijdens het faillissement lopende rente, omdat de vorderingen die hierop betrekking hebben niet kunnen worden geverifieerd. Het gevolg hiervan is dat deze vorderingen na de beëindiging van het faillissement nog afdwingbaar zijn. Beslissen dat niet zo zou zijn, is in strijd met de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis. Het is aan de wetgever – zo geeft de Hoge Raad nog mee – om hierover keuzes te maken en daar een uitwerking aan te geven die past in het stelsel van de Faillissementswet. Dit gaat de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten.