Een zoon woont bij zijn moeder in een huurwoning en is haar mantelzorger. Beiden willen dat hij als medehuurder wordt aangemerkt. Daarvoor gelden verschillende wettelijke voorwaarden. Volgens de verhuurders is daar niet aan voldaan. Wat beslist de kantonrechter?
Een vrouw huurt al meer dan een halve eeuw een bovenwoning. Haar zoon zegt dat hij sinds 2015 bij zijn moeder, inmiddels 84 jaar oud en hulpbehoevend, inwoont om voor haar te zorgen. Zijn moeder en hij willen dat hij als medehuurder wordt aangemerkt. Volgens hen is aan alle hiervoor geldende wettelijke voorwaarden voldaan. Volgens de verhuurders is dat echter niet het geval.
Medehuurder
De vordering om te bepalen dat de man medehuurder wordt, kan op grond van de wet alleen worden afgewezen als hij niet gedurende minimaal twee jaar in de huurwoning zijn hoofdverblijf heeft en met zijn moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft. Een derde voorwaarde is dat de man financieel onvoldoende draagkrachtig is om de huur te betalen.
Verzwaarde stelplicht
Of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, vergt een feitelijke beoordeling. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, van belang. Betwist de verhuurder dat dit het geval is, zoals hier, dan moeten huurder en medebewoner met voldoende concrete feiten komen die laten zien dat er wel sprake is van een gemeenschappelijke huishouding: de zogenoemde ‘verzwaarde stelplicht’ (die alleen ziet op de gemeenschappelijkheid van de huishouding, en niet op de duurzaamheid ervan). Bij een ouder en een inwonend kind wordt in het algemeen aangenomen dat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Er wordt juist uitgegaan van een aflopende gemeenschappelijke huishouding. Dit kan echter wel anders zijn bij ‘terugkeerders’: volwassen kinderen die na hun jeugd uit huis zijn gegaan en zelfstandig hebben gewoond, maar op een gegeven moment weer bij hun ouder(s) intrekken.
Hoofdverblijf
Voldoet de zoon in deze zaak aan de voorwaarden? Heeft hij minstens twee jaar zijn hoofdverblijf in de bovenwoning van zijn moeder? Het had voor de hand gelegen dat moeder en zoon een uittreksel uit het bevolkingsregister hadden overgelegd waaruit dit blijkt, vindt de kantonrechter (rechtbank Rotterdam). Al helemaal nu dat uittreksel er kennelijk gewoon is: het is bij een brief van moeder en zoon aan de verhuurders meegestuurd. Toch wil de kantonrechter dit ook zonder uittreksel wel aannemen. Dat de zoon al sinds 2018 huur betaalt, daarover zijn partijen het ook eens.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
Maar is ook sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding? Dat staat volgens de kantonrechter nog niet vast. Wel is duidelijk dat ze samen boodschappen doen, allebei huishoudelijke taken verrichten, met elkaar eten en de sanitaire voorzieningen delen. Maar dit is niet genoeg om van een gemeenschappelijke huishouding te kunnen spreken. Daarvoor is belangrijk dat ze ook de kosten voor huisvesting en levensonderhoud delen. Moeder en zoon stellen dat de zoon via de gezamenlijke rekening de huur en het tv-abonnement betaalt en dat moeder de andere lasten zoals de belastingen voor haar rekening neemt. Deze bedragen kunnen volgens hen tegenover elkaar worden weggestreept. De verhuurders merken echter terecht op dat uit de overgelegde bankafschriften alleen blijkt van welke rekening de huur wordt betaald; al het andere kan niet uit de stukken worden opgemaakt. Dat moeder en zoon samen de huisvestings- en levensonderhoudskosten betalen, kan dus niet zomaar worden aangenomen.
Bewijzen
Ze krijgen de kans dit alsnog te bewijzen. Slagen ze daarin, dan gaat de kantonrechter uit van een gemeenschappelijke huishouding. Dat de man een eigen zithoek heeft gemaakt waar hij soms in zijn uppie zit, doet daar niet aan af, en dat hij in het weekend niet voortdurend met zijn moeder optrekt evenmin. Dit is niet nodig om van een gemeenschappelijke huishouding te kunnen spreken en gelet op het leeftijdsverschil en de medische problemen van moeder bovendien ook wel logisch.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
Komt vast te staan dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, dan is die ook duurzaam, zo concludeert de kantonrechter alvast. Hiervoor weegt mee dat de man zeker al vijf jaar bij zijn moeder inwoont, wat een objectieve aanwijzing is dat hun huishouding duurzaam is. Ter zitting is bovendien gebleken dat hij in 2015 zijn relatie heeft beëindigd om bij zijn moeder te kunnen wonen, waaruit blijkt dat zij langdurige inwoning voor ogen hadden. Dat hij voor zijn moeder zorgt, staat niet aan duurzaamheid in de weg. Om daarvan te kunnen spreken moet weliswaar sprake zijn van een bepaalde wederkerigheid in de relatie, maar die kan ook volgen uit een financiële verwevenheid of bijvoorbeeld uit het samen boodschappen doen, koken en eten. Dat het gaat om een ouder-kindrelatie, staat evenmin aan duurzaamheid in de weg. De zoon is immers een ‘terugkeerder’.
Voldoende draagkrachtig
Is ook aan de voorwaarde voldaan dat de zoon financieel genoeg draagkrachtig is om de huur te betalen? Ook dat staat volgens de kantonrechter nog niet vast en mogen moeder en zoon alsnog bewijzen. Het enkele feit dat hij nu de huur betaalt, is daarvoor in ieder geval niet genoeg. De zoon moet de huur kunnen betalen náást alle andere kosten en lasten die voor zijn rekening komen op het moment dat hij als enige de woonlasten zou moeten dragen.
Aanhouden
Moeder en zoon krijgen dus de kans met feiten en omstandigheden te komen waaruit blijkt dat ze allebei de kosten van huisvesting en levensonderhoud betalen en waaruit blijkt dat de zoon financieel voldoende waarborg biedt voor het betalen van de huur. Tot die tijd houdt de kantonrechter de beslissing aan.