Een platgemaakte kartonnen doos met adreslabel wordt aangetroffen naast een ondergrondse restafval- en papiercontainer. Dit is in strijd met de afvalstoffenwetgeving. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was de door het college van b&w toegepaste spoedeisende bestuursdwang hier terecht.
De spoedeisende bestuursdwang bestond uit het weghalen van de platgemaakte doos. De man wiens naam op het adreslabel stond moet ongeveer € 200 betalen van de totale kosten van € 300 voor het verwijderen, onderzoeken en afvoeren van de doos. Hij is het daar niet mee eens. Volgens de man heeft hij de doos in de papiercontainer gedaan, maar heeft iemand anders deze er daarna uitgehaald.
Bewijsvermoeden
Op basis van vaste rechtspraak geldt in dit soort situaties een bewijsvermoeden. Dit houdt in dat ervan wordt uitgegaan dat verkeerd aangeboden afval dat tot een bepaalde persoon te herleiden is, ook door diegene op onjuiste wijze is aangeboden. Die persoon, zo is het uitgangspunt, wordt dan ook gezien als de overtreder. Alleen als diegene door wat hij aanvoert voldoende twijfel laat bestaan over de vraag of hij daadwerkelijk verantwoordelijk is, is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken waarom die persoon wel degelijk de overtreder is.
Adreslabel
In dit geval leidde het adreslabel op de doos naar deze man. Daardoor mocht het college van b&w aannemen dat hij de overtreder is, zo concludeert de Afdeling bestuursrechtspraak. De man stelt dat hij de doos in de juiste container heeft gedaan en dat hij vanwege zijn precisiedwang nooit afval op straat zou achterlaten. Ook voert hij aan dat hij bij een volle papiercontainer altijd doorloopt naar een volgende, waar wel ruimte is. Voor de Afdeling is dit onvoldoende om twijfel te laten bestaan over de vraag of de man daadwerkelijk verantwoordelijk is. Hij is dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Kostenberekening
De man vindt het verder niet realistisch dat het verwijderen van de doos € 300 heeft gekost. Het college heeft echter een kostenberekening laten zien van de verrichte handelingen en daar heeft de man niets concreets tegenin gebracht. Om die reden gaat de Afdeling ervan uit dat de kostenberekening juist is en dat het college de man terecht € 200 heeft laten meebetalen.