Mag een werknemer blijven werken als zijn verblijfsvergunning niet meer geldig is? En kan zijn werkgever in zo’n situatie het arbeidscontract beëindigen? Die vraag speelde in een zaak bij het Amsterdamse gerechtshof.
Een man gaat als schoonmaker voor een bedrijf werken. Hij heeft de Ghanese nationaliteit, woont al jaren in Nederland en beschikt over een verblijfskaart voor een EU/EER-familielid die geldig is tot oktober 2020. Als zijn werkgever twee maanden later ontdekt dat die verblijfsvergunning niet meer geldig is, spreekt zij de man daarop aan. Die laat een e-mail zien van zijn advocaat, waarin staat dat hij wél mag blijven werken. De advocaat, gespecialiseerd in het vreemdelingenrecht, stuurt de werkgever ook correspondentie waaruit blijkt dat de man een paar maanden eerder een aanvraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft ingediend voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’.
Op non-actief
Een maand later beslist de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat de man nooit een rechtmatig verblijf heeft gehad en dat zijn aanvraag voor een document ‘duurzaam verblijf burger van de unie’ wordt afgewezen. De werkgever stelt de schoonmaker daarop op non-actief zonder zijn loon door te betalen. De reden: zijn verblijfsvergunning is niet meer geldig. De man mag weer komen werken zodra hij weer een geldig verblijfsdocument heeft, zo schrijft de werkgever hem.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
De man is intussen in bezwaar gegaan bij de staatssecretaris tegen de intrekking van zijn verblijfsdocument. De werkgever wacht dit niet af en vraagt de kantonrechter (rechtbank Amsterdam) enkele maanden later de arbeidsovereenkomst te ontbinden, nu de man nog steeds geen geldig verblijfsdocument heeft. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst op de grond dat de werkgever de man op dat moment niet tewerk had mogen stellen. De man heeft recht op een transitievergoeding, zo beslist de kantonrechter, maar een billijke vergoeding wordt afgewezen omdat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Ontbinding was onterecht
De werknemer gaat tegen de beslissing van de kantonrechter in hoger beroep bij het hof Amsterdam. Dat oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet had mogen ontbinden. Vast staat dat de man als familielid van een EU-onderdaan in Nederland mocht werken zonder tewerkstellingsvergunning. Zijn vriendin is in december 2020 naar Ghana vertrokken, wat voor de IND aanleiding was om zijn verblijfsvergunning in te trekken. In de door de man gestarte bezwaar- en beroepsprocedures ging het om de vraag of de IND terecht heeft geoordeeld dat de relatie met de vriendin was verbroken, of dat sprake was van een schijnrelatie en dat de verblijfskaart van de man daarom terecht is ingetrokken. De werkgever – en dus ook de kantonrechter – had deze bezwaar- en beroepsprocedures moeten afwachten, aldus het hof. In de Vreemdelingenwet is namelijk bepaald dat de werking van de intrekking van een verblijfsvergunning wordt opgeschort tot op bezwaar of beroep is beslist. Dit betekent dat de schoonmaker tijdens de bezwaarprocedure nog gewoon mocht werken, en dat zijn arbeidsovereenkomst dus niet had mogen worden ontbonden.
Billijke vergoeding
Het hof kent de werknemer daarom een billijke vergoeding toe. Bij het bepalen van de hoogte daarvan gaat het hof ervan uit dat de man nog een tijdje voor de werkgever had gewerkt als zijn contract niet was ontbonden. Maar het hof denkt wel dat die overeenkomst op enig moment alsnog op grond van een verstoorde arbeidsverhouding zou zijn beëindigd, omdat de man pas laat openheid van zaken heeft gegeven over de bezwaarprocedures en er een conflict was tussen hem en de werkgever over wel of geen loondoorbetaling toen hij op non-actief was gesteld. Ook weegt het hof mee dat de man inmiddels een andere baan heeft. Daarbij past een billijke vergoeding van € 6.500, vindt het hof.