Lening bij een bank
U heeft een lening afgesloten bij een bank. U kent de bank goed en daarom heeft u voor deze bank gekozen. Ineens blijkt dat de bank de lening heeft verkocht aan een andere partij. U kent deze partij niet en u heeft dan ook niet hetzelfde vertrouwen in deze partij als u had in de door u gekozen bank. Deze nieuwe partij is zelfs geen bank. Toch wil deze nieuwe partij dat u met haar in zee gaat en de partij verzoekt de afbetaling van de lening aan haar te verrichten. Mag dat?
Overname van een lening
Een schuldeiser mag een vordering op u (een lening is zo’n vordering op u) overdragen aan een andere partij. De schuldeiser heeft daar uw toestemming niet voor nodig. Dus is het antwoord in beginsel dat uw bank de lening aan een andere partij kan overdragen.
Dit overkwam een bedrijf in 2015. Het bedrijf had een lening afgesloten bij Van Lanschot Bank en werd geconfronteerd met het feit dat Van Lanschot Bank de lening had verkocht aan een andere partij. Deze andere partij was geen bank. Het bedrijf weigerde echter zich neer te leggen bij deze verkoop. Kort samengevat vond het bedrijf dat zij niet hoefde te accepteren dat een niet-bank haar nieuwe schuldeiser zou worden, omdat banken in Nederland goed gereguleerd worden en zich aan veel regels en voorschriften moeten houden. Een niet-bank hoeft dat niet, zodat het bedrijf door de verkoop in een slechtere positie is gekomen.
Het bedrijf vertaalde haar bezwaren naar het volgende juridisch verweer. Een verkoop van een vordering kan niet als ‘de wet of de aard van de vordering zich tegen een verkoop verzet’ (zie art. 3:83 lid 1 BW). Het bedrijf vond dat de aard van de lening bij de bank zo gekoppeld was aan het feit dat de bank de wederpartij was (vanwege alle regels voor banken), dat het niet mogelijk was om de lening te verkopen aan een niet-bank.
Voor dit juridisch verweer valt wat te zeggen. Aan de andere kant is het een verstrekkende beslissing als banken nooit vorderingen aan niet-banken zouden kunnen verkopen. Uiteindelijk is de Hoge Raad gevraagd om uit te leggen hoe dit juridisch in elkaar steekt.
Hoge Raad
Op 10 juli 2020 heeft De Hoge Raad het volgende besloten.
Volgens de Hoge Raad is een lening bij een bank op zichzelf niet bijzonder genoeg om een verkoop te verbieden. De bevoegdheden van een schuldeiser blijven hetzelfde als de schuldeiser een bank is of een niet-bank, zoals het opeisen van gelden en het vragen van rente. Dat kan een niet-bank immers ook. De ‘aard van de vordering’ staat verkoop dus niet in de weg, ook niet als de kopende partij een niet-bank is.
Wel is erg belangrijk wat de Hoge Raad daarna bepaalt. De Hoge Raad wijst erop dat bij een verkoop van een lening de lening niet verandert door de verkoop. Dit is van belang omdat de voorwaarden en afspraken die horen bij de lening blijven bestaan en moeten worden nagekomen door de kopende partij. Dit houdt in dat het kan zijn dat de regels die voor banken gelden onderdeel zijn van (de afspraken van) de lening. In dat geval moet de kopende niet-bank zich alsnog houden aan de regels van banken.
In het geval van het bedrijf en Van Lanschot bank moet de Rechtbank Amsterdam nog een knoop doorhakken. Met de uitleg van de Hoge Raad in het achterhoofd zou het kunnen zijn dat het bedrijf moet accepteren dat de lening is gekocht door een niet-bank, maar kan het bedrijf wel de niet-bank houden aan alle verplichtingen die Van Lanschot had. Dat zal afhangen van de wijze waarop de voorwaarden en afspraken bij de lening zijn opgeschreven. We wachten af.
Vragen?
Heeft u vragen over uw positie of uw lening bij uw bank, neem dan contact op met onze ondernemingsrecht advocaten via 026 3522 825 of per mail ondernemingsrecht@dekempenaer.nl