Een ondernemer wordt geconfronteerd met een loonbeslag. Het salaris van een werknemer met schulden moet worden betaald aan de schuldeiser. Maar het salaris is lager dan de beslagvrije voet. Wat nu?
Een bedrijf heeft een vordering van € 900 op een man. Omdat hij niet betaalt, wordt loonbeslag gelegd. Dat betekent dat de werkgever het salaris niet aan de man mag uitkeren maar dit moet betalen aan de schuldeiser, totdat de hele vordering is voldaan. Als de werkgever het bedrag niet overmaakt, stapt het bedrijf dat het geld tegoed heeft naar de kantonrechter (rechtbank Noord-Holland).
Afdrachtverplichting
Volgens de werkgever valt er niets af te dragen. Het nettoloon van de man, die als oproepkracht werkte, ligt onder de beslagvrije voet, zodat er geen afdrachtverplichting bestaat. Ook het vakantiegeld kan niet worden afgedragen: in mei had de man niet gewerkt, dus kreeg hij in die maand alleen zijn vakantiegeld en ook dat lag onder de beslagvrije voet. De Hoge Raad had immers al eens beslist dat bij het bepalen van de afdrachtverplichting van het vakantiegeld moet worden bekeken of het loon en vakantiegeld samen boven de beslagvrije voet uitkomen. Dat was hier niet het geval.
Minimaal 5 procent
De schuldeiser beroept zich nu echter op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbv), die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Die wet bepaalt dat bij een loonbeslag maandelijks tenminste 5 procent van het netto-inkomen kan worden gebruikt voor aflossing van de schuld. De werkgever had dus tenminste 5 procent van het nettoloon van de werknemer moeten afdragen.
Dagelijks levensonderhoud
Bij een loonbeslag is een werkgever verplicht een dergelijke vordering van een ‘executant’ (het andere bedrijf) na te komen. Maar bij die verplichting moet hij rekening houden met de beslagvrije voet: een schuldenaar (hier: de werknemer) moet voldoende geld overhouden zodat hij de noodzakelijke kosten van zijn dagelijkse levensonderhoud kan betalen. De schuldeiser heeft de werkgever maandelijks geïnformeerd over de door haar te hanteren beslagvrije voet. Dit is berekend door de deurwaarder die door de schuldeiser was ingeschakeld. Deze deurwaarder had moeten wijzen op de nieuwe wet. De schuldeiser kan de werkgever niet nu alsnog aanspreken op betaling van de bedragen die zij door het geven van verkeerde informatie is misgelopen.
Vakantiegeld
Dat geldt ook voor het vakantiegeld. Volgens de Hoge Raad is de jaarlijkse uitbetaling van vakantiegeld voor beslag vatbaar als het maandinkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkomt. In dit geval lag het maandinkomen daar onder. Dan is het vakantiegeld alleen voor beslag vatbaar als de maandelijkse aanspraak met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen hoger is dan de beslagvrije voet in die maanden. Dit moet iedere maand worden beoordeeld.
Voor eigen risico
In deze zaak ging het maandelijks om enkele tientjes opgebouwd vakantiegeld, bruto. De werkgever hoefde dus ook het vakantiegeld niet aan de schuldeiser af te dragen. Nu ook hier de nieuwe wet niet ter sprake is gebracht, hoefde de werkgever ook niet minstens 5 procent van het netto maandinkomen af te dragen. De onjuiste informatie die de deurwaarder aan het bedrijf heeft verstrekt, komt voor rekening en risico van de schuldeiser.