Inhoudsopgave

Hoogte van schuld niet van belang bij faillietverklaring

Een bedrijf had een schuld bij een pensioenstichting. Zij zijn het niet eens over de hoogte daarvan. Maar voor de faillietverklaring is dat niet van belang, zolang de vordering maar opeisbaar is en er een steunvordering is.

Twee stichtingen willen een besloten vennootschap failliet laten verklaren en dienen daartoe een verzoekschrift in bij de rechtbank Rotterdam. Een van de twee is een pensioenstichting. Deze stelt dat zij een opeisbare vordering heeft van € 372.484, omdat de bv tot dit bedrag geen pensioenpremies heeft afgedragen. De vordering van de tweede stichting betreft een steunvordering van de Belastingdienst van ruim € 283.000. De bv erkent dat de pensioenstichting een openstaande vordering heeft, maar die is niet meer dan € 2.000. Dat kan de bv niet meer betalen en het treffen van nadere betalingsregelingen ligt niet (meer) in de rede.

Feiten en omstandigheden

In de Faillissementswet staat dat de faillietverklaring wordt uitgesproken indien ‘summierlijk’ (na een niet al te diepgaand onderzoek) blijkt dat er feiten en omstandigheden zijn die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook dat deze een vorderingsrecht heeft. Van deze feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen als sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.

Opeisbare vordering

Het gaat de rechtbank niet om de hoogte van de vordering. Of deze nou € 372.484 is of € 2.000 – een vordering is een vordering en duidelijk is dat die niet wordt betaald. De bv betwist ook de steunvordering van de Belastingdienst niet. Dan wordt voldaan aan de eisen van de Faillissementswet: er is een opeisbare vordering en er is een steunvordering. Daar komt bij dat de pensioenstichting een dwangbevel heeft opgelegd voor een hoofdsom van € 33.600, en daarvan is slechts € 2.400 voldaan.

Opgehouden te betalen

Nu de bv geen betalingscapaciteit meer heeft en een betalingsregeling weinig zin meer heeft, is summierlijk gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de bv in de toestand verkeert dat deze heeft opgehouden te betalen. De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring toe; de bv wordt failliet verklaard. Tegelijkertijd wordt een rechter (van een andere rechtbank) benoemd tot rechter-commissaris en wijst die een curator aan.

Verzet

Bepaalde partijen – zij die worden genoemd in de Faillissementswet – kunnen tegen dit vonnis verzet instellen. Dat moet dan wel gebeuren binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak. Dit verzet kan alleen door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift en moet worden ingediend bij de griffie van de rechtbank die van deze zaak kennis moet nemen.

ECLI:NL:RBROT:2024:5633

Bron:Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBROT:2024:5633 | 03-06-2024
Facebook
Twitter
LinkedIn
Print

Meer weten?

Bel 026 – 35 22 888 of stuur een bericht.

Mail

DELEN

Facebook
Pinterest
Twitter
LinkedIn