De eigenaar van een vrijstaand huis is er niet blij mee: de achter zijn woning gelegen begraafplaats wordt uitgebreid. Hij vreest waardedaling van het huis en minder privacy. Maar een planschadevergoeding krijgt hij niet.
Met een wijziging van het bestemmingsplan wordt een bestaande begraafplaats uitgebreid. Die ligt achter een vrijstaand huis. De eigenaar, tevens bewoner, vreest waardedaling. Hij vraagt de gemeente om een tegemoetkoming in de schade die hij daardoor lijdt.
Waardedaling
De gemeente legt de zaak voor aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Het klopt dat de waarde van de woning daalt, van € 330.000 naar € 325.000. Maar die schade (€ 5.000) is lager dan het forfaitair aan te houden, voor rekening van eigenaar komende, normaal maatschappelijk risico van 2% van de aanvangswaarde – dus lager dan € 6.600. Daarom is er geen recht op een tegemoetkoming in planschade. De bewoner berekent de waardedaling op € 15.000. Wordt het maatschappelijk risico van € 6.600 daarvan afgetrokken, dan heeft hij recht op € 8.400. De gemeente wijst dat af.
Hinder
Door de uitbreiding van de begraafplaats worden zijn woon- en leefklimaat aangetast, stelt de eigenaar: er is nu meer zicht op zijn woning (dus minder privacy), er is meer geluids- en verkeershinder en – het belangrijkste – er is sprake van een verslechtering van de situering van zijn huis. De maatschappelijke norm dat bezoekers van de begraafplaats stil behoren te zijn brengt voor de bewoner immers beperkingen met zich mee – hij moet zelf ook altijd rustig zijn. Dat veegt de rechtbank van tafel: die ‘beperking’ – wat er ook van waar is – gold voorheen ook, omdat er al een begraafplaats lag die slechts wordt uitgebreid.
Hellingbaan
De bewoner maakt zich verder druk over een hellingbaan die bij de begraafplaats hoort, vlak achter zijn garage. Die zorgt ook voor overlast. Maar die hellingbaan ligt op grond waarvoor een ander bestemmingsplan geldt. Als hij daarvan nadeel ondervindt, zo stelt de gemeente, is dit geen gevolg van het wijzigingsplan. Verder schat de bewoner volgens de gemeente alle andere nadelen te hoog in, evenals de waardedaling – die is ook volgens de rechtbank maximaal € 5.000. Het verzoek om een tegemoetkoming in de planschade heeft de gemeente terecht afgewezen.
Redelijke termijn overschreden
Op één punt krijgt de man gelijk: deze procedure heeft vrij lang geduurd: vanaf indiening van het bezwaarschrift tot de uitspraak van de rechtbank twee jaar en drie maanden. Daarmee is de ‘redelijke termijn’ met drie maanden overschreden, bijna geheel veroorzaakt door de procedure bij de rechtbank. De man krijgt daarvoor een immateriële schadevergoeding van € 500. Ook moet de staat een deel van zijn proceskosten betalen, ook nog eens € 418.