Als een transportbedrijf failliet gaat, wil de curator dat het bedrijf dat opdrachten gaf voor ritten de schade vergoedt: het zou afspraken over transportritten niet zijn nagekomen. De rechtbank onderzoekt wat er precies in de transportovereenkomst stond.
Het transportbedrijf is gespecialiseerd in vervoer van koel- en vriesproducten. Via een transportbemiddelaar gaat het ritten uitvoeren voor een productiebedrijf in diepvriesdeegwaren. Alle drie komen ze overeen dat het transportbedrijf drie opleggers ter beschikking stelt aan het productiebedrijf voor het logo en de belettering daarop. De kosten daarvoor worden betaald door de bemiddelaar en het transportbedrijf. Als tegenprestatie garandeert het productiebedrijf de komende vijf jaar een groeiend aantal ritten. Het is de bedoeling dat het transportbedrijf ‘huisvervoerder’ wordt van het productiebedrijf. Desondanks schakelt het productiebedrijf ook een ander transportbedrijf in voor het uitvoeren van ritten. Het transportbedrijf voelt zich tekort gedaan en wil zich laten uitkopen voor € 193.879. Als dat niet lukt, ontbindt het transportbedrijf de samenwerkingsovereenkomst, maar wil wel nog een vergoeding voor de geleden schade. Vervolgens gaat het transportbedrijf failliet.
Huisvervoerder
De curator stelt het productiebedrijf aansprakelijk voor de schade die het transportbedrijf heeft geleden nu het de duurovereenkomst niet is nagekomen. Op grond van die overeenkomst werd het transportbedrijf immers aangemerkt als ‘huisvervoerder’ van het productiebedrijf. Dat houdt in, zo stelt de curator: een langdurige, exclusieve relatie met een voorkeurspositie en doorgaans exclusiviteit. Volgens het productiebedrijf is geen exclusiviteit afgesproken, dat blijkt ook niet uit de term ‘huisvervoerder’.
Recht van eerste keuze
De rechtbank Overijssel moet beoordelen wat precies is overeengekomen. Niet alleen de tekst van de overeenkomst is van belang maar ook de betekenis die partijen redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij daarover van elkaar mochten verwachten. Volgens de rechtbank had de transportbemiddelaar het recht van eerste keuze bij de verdeling van de door het productiebedrijf aangeboden ritten. Dit recht beperkte zich tot FTL-ritten (full truck load). De transportbemiddelaar zou in eerste instantie het transportbedrijf benaderen voor deze ritten.
Geen exclusiviteit
De curator stelt dat de begrippen ‘huisvervoerder’, ‘eerste keuze’ en ‘groeiend aantal ritten’ duiden op exclusiviteit – maar dat overtuigt de rechtbank niet. Exclusiviteit is niet afgesproken, oordeelt de rechtbank. Dit volgt niet uit de tekst en dit konden partijen ook niet van elkaar verwachten. Daar komt bij dat partijen hebben afgesproken dat het transportbedrijf haar beletterde opleggers ook mocht inzetten voor andere opdrachtgevers en dit ook heeft gedaan. Verder mocht de term ‘groeiend aantal ritten’ niet zo worden uitgelegd dat het aantal ritten elk jaar zou toenemen. Er is dus, zo concludeert de rechtbank, geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door het productiebedrijf. De rechtbank wijst de vordering van de curator af.