Inhoudsopgave

College mocht boerderij als gemeentelijk monument aanwijzen

Bij de beantwoording van de vraag of een object als monument in de zin van de erfgoedverordening kan worden aangemerkt, heeft een college van burgemeester en wethouders beoordelingsruimte en moet de rechter dus terughoudend toetsen. Dat pakte voor deze eigenaar van een agrarisch bedrijf, die het niet eens was met de beslissing van het college om zijn boerderij als gemeentelijk monument aan te wijzen, niet goed uit.

Het college vindt een deel van de boerderij met onder meer de schuur ernaast van stedenbouwkundig, architectuur- en cultuurhistorisch belang en wijst het object daarom aan als gemeentelijk monument. De eigenaar is het daar niet mee eens en tekent bezwaar aan, dat ongegrond wordt verklaard. De man gaat in beroep bij de rechtbank Den Haag.

Onduidelijke aanwijzing

Volgens de eigenaar is onduidelijk wat precies als gemeentelijk monument is aangewezen. De ene keer heeft het college het over een object met woonhuis, schuur, erf, hekwerk en aangebouwd bouwwerk, een andere keer rept het over één pand. Uit de Monumentenwet volgt volgens hem bovendien dat later aangebouwde delen automatisch behoren tot wat als monument is aangewezen. Maar volgens de rechtbank blijkt uit de omschrijving door het college wel duidelijk wat als monument is aangewezen, namelijk het voorhuis van de boerderij met vrijstaande schuur, het hekwerk en een historische eik. Het bedrijfsdeel valt deels onder de bescherming. Dat het college het één keer had over ‘het onderhavige pand’ maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt bovendien niet wat de eigenaar bedoelt als hij stelt dat de aanbouw volgens de Monumentenwet automatisch behoort tot de aanwijzing. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar de man naar verwijst, volgt dit niet.

Onvoldoende ingespannen

Is de aanwijzing door het college dan onterecht, zoals de man stelt? Volgens hem heeft het college zich onvoldoende ingespannen voor de cultuurhistorische landschapswaarde van het gebied. Zo heeft het jarenlang nagelaten handhavend op te treden tegen de illegale ontwikkeling van zomerbungalowparken in de polder. Aan de andere kant heeft het zich nooit om zijn object bekommerd. Zo liet het college het gebeuren dat dit grote schade opliep door werkzaamheden aan een kade, door geen maatregelen te nemen tegen vrachtverkeer. Het college heeft volgens hem ook nooit willen meewerken aan het versterken van het cultuurlandschap door hem decennialang te dwarsbomen bij de ontwikkeling van zijn bedrijf en systematisch de daarvoor benodigde vergunningen te weigeren. In een door de erfgoedcommissie uitgebracht advies staat bovendien dat nader onderzoek naar het object nodig is. Dat heeft het college niet gedaan en ook daarom had het zijn boerderij niet als monument mogen aanwijzen.

Genoeg monumentale waarden

Het college verwijst daarentegen naar een aanvullend advies van diezelfde commissie. Daarin staat dat er genoeg monumentale waarden zijn die een aanwijzing rechtvaardigen. Ook staat erin dat het omringende cultuurlandschap voldoende intact is om het object ‘in de logische context te zien’. Het object herinnert namelijk aan de ontstaansgeschiedenis en het gebruik van het cultuurlandschap en versterkt daarmee de herkenbaarheid van dat landschap.

Terughoudend

Wat vindt de rechtbank? Die stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (Raad van State) volgt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag of een object als monument in de zin van de erfgoedverordening kan worden aangemerkt. Dat betekent dat de rechter de aanwijzing terughoudend moet toetsen, en het is aan de eigenaar om aannemelijk te maken dat de beschrijving en adviezen, naar inhoud of manier van totstandkoming, zulke gebreken vertonen dat het college zich daarop niet zonder nader onderzoek mocht baseren. Concludeert de rechtbank dat het college in redelijkheid mocht stellen dat sprake is van een monumentaal object, dan heeft het college beleidsruimte bij de aanwijzing van een monumentwaardige onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument. Ook bij zo’n besluit om een object wel of niet aan te wijzen als gemeentelijk monument, moet de rechter terughoudend toetsen. Oftewel: alleen beoordelen of het college bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

Advies overnemen

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat het overnemen door het college van een advies in beginsel geen nadere toelichting vergt. Dit is alleen anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundige overlegt of met concrete aanknopingspunten komt die zorgen voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Hier heeft de eigenaar geen advies van een andere deskundige overgelegd en concrete aanknopingspunten voor zulke twijfel geeft hij ook niet. Dus mocht het college doorslaggevende betekenis toekennen aan het erfgoedcommissie-advies.

Kosten niet concreet gemaakt

Zijn de aan de aanwijzing verbonden voorwaarden dan disproportioneel, zoals de eigenaar stelt? Volgens hem is er een disbalans tussen die voorwaarden en de financiële compensatie die hij krijgt. Ook hier delft de man het onderspit. Net als het college oordeelt de rechtbank dat een financieel belang in principe onvoldoende is om van de aanwijzing af te zien. Maar, zijn de financiële gevolgen onevenredig, dan moeten die in de belangenafweging worden meegenomen. Hoe pakt dit hier uit? De eigenaar wijst onder meer op hogere onderhoudskosten, waardedaling van het object en onzekerheid door mogelijke toekomstige beperkingen voor de ontwikkeling van zijn bedrijf. De rechtbank kan zich voorstellen dat de man zich zorgen maakt over toekomstige kosten, maar die kosten en ook de andere door hem aangevoerde omstandigheden heeft hij niet concreet gemaakt. Het college mocht daarom meer gewicht toekennen aan het belang bij de aanwijzing dan aan de belangen van de eigenaar. Het beroep is ongegrond, het object blijft een gemeentelijk monument.

ECLI:NL:RBDHA:2023:8560

Bron:Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:RBDHA:2023:8560 | 01-09-2023
Facebook
Twitter
LinkedIn
Print

Meer weten?

Bel 026 – 35 22 888 of stuur een bericht.

Mail

DELEN

Facebook
Pinterest
Twitter
LinkedIn