In 2017 schreef ik al een blog over de rol van bestuurders van zorginstellingen. Nu vier jaar later is hier nog altijd veel aandacht voor. De laatste tijd ligt de aandacht vooral bij de aanpak van zogenoemde ‘zorgcowboys’. We kijken daarom opnieuw naar wat er van bestuurders van een zorginstelling wordt verwacht. De belangrijkste (7) (wettelijke) regels waarmee in het kader van goed bestuur rekening moet worden gehouden zijn de volgende.
- Algemene norm
De algemene norm voor de taakuitoefening van bestuurders van privaatrechtelijke rechtspersonen[1] (waaronder stichtingen) staat in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW): bestuurders moeten hun taak behoorlijk uitoefenen en ieder van hen is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken. Doen zij dat niet en is er sprake van onbehoorlijk bestuur, dan is de hoofdregel dat iedere bestuurder voor het geheel aansprakelijk is. Ook is in Boek 2 verankerd dat het bestuur in de jaarstukken verantwoording aflegt over het financiële beleid van de onderneming.
- Zorgbrede Governancecode (ZGC) 2017
Een andere belangrijke bron is de ZGC. Deze code is geen wet, maar bevat wel zeven ‘principes’ waaraan de leden van de vijf aangesloten brancheorganisaties (ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN) moeten voldoen. Ook niet-aangesloten zorginstellingen kunnen de ZGC als leidraad hanteren. Nieuw ten opzichte van de eerdere zorgcodes is dat deze niet meer rule based is, maar principle based. Dat wil zeggen dat met de code vooral wordt aangestuurd op zelfregulering en de eigen verantwoordelijkheid van bestuurders.
- Toelating, goed bestuur
Op dit moment geldt nog de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi). Op grond van deze wet wordt de “officiële” toelating geregeld van instellingen die zorg willen aanbieden op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz). Ook worden in de Wtzi regels gesteld over goed bestuur. Voorbeelden zijn de spreiding van verschillende typen zorg, een transparante bestuursstructuur en de eis van een geordende en controleerbare bedrijfsvoering. Verder wordt hierin geregeld de mogelijkheid voor die instellingen om winst uit te keren en het recht van de cliëntenraad op grond van het bijbehorende Uitvoeringsbesluit Wtzi van het enquêterecht (zie hierna punt 4).
Met ingang van 1 januari 2022 (althans dat is de huidige streefdatum) wordt de Wtzi vervangen door de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). In deze wet worden nieuwe toetredingsregels gesteld voor zorg- en jeugdhulpinstellingen. Een belangrijke verandering is dat startende zorg- en jeugdhulpinstellingen een meldplicht krijgen. Op die manier krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meer zicht op welke partijen deze zorg aanbieden. Verder worden nieuwe aanbieders niet meer automatisch toegelaten. De ‘wildgroei’ aan zorgcowboys hoopt men daarmee tegen te gaan. Ook bestaande aanbieders van deze zorg krijgen met de Wtza te maken, maar er geldt een overgangsperiode van zes maanden na inwerkingtreding om aan de nieuwe eisen te voldoen.
- (Rechten van de) cliëntenraad
De Wet medezeggenschap cliënten in de zorg (Wmcz). Het bestuur van een aantal typen zorginstellingen moet verplicht een cliëntenraad instellen, bijvoorbeeld de algemene en psychiatrische ziekenhuizen, de GGZ-instellingen en verzorgings- en verpleeghuizen. De cliëntenraad is er om de gezamenlijke belangen van de cliënten te behartigen. De cliëntenraad heeft een aantal belangrijke rechten. Zo heeft de raad recht op alle informatie van het bestuur die het nodig heeft voor zijn taakuitoefening (informatierecht), het recht om regelmatig met het bestuur over het instellingsbeleid te overleggen (overlegrecht) en het recht om het bestuur gevraagd en ongevraagd te adviseren over een aantal onderwerpen die voor de cliënten van belang zijn (adviesrecht) en op een aantal onderwerpen zelfs een instemmingsrecht. Daarnaast mag de cliëntenraad ten minste één persoon voordragen om te laten benoemen tot lid van het bestuur of de Raad van Toezicht (recht van bindende voordracht). Ook heeft de cliëntenraad het zogeheten enquêterecht. Dit houdt in dat de raad een verzoek kan indienen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam om onderzoek te laten doen naar mogelijk wanbeleid binnen de instelling. Zo nodig kan de Ondernemingskamer maatregelen nemen, zoals schorsing of ontslag van een bestuurder.
- Extern toezicht
De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Houd er rekening mee dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toezicht houdt op de markten voor gezondheidszorg. De NZa ziet er bijvoorbeeld actief op toe dat de zorg rechtmatig (dus: conform Zvw en Wlz) wordt verleend en er correct wordt geregistreerd en gedeclareerd.
- Kwaliteit waarborgen; klachtenbehandeling
De Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Die regelt wat goede zorg precies inhoudt, zoals dat die veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht moet zijn en op de behoefte van de patiënt moet zijn afgestemd, maar ook hoe klachten over zorgaanbieders moeten worden afgehandeld.
- Normering topinkomens
Wellicht minder verweven met de taakuitoefening van het bestuur, maar niet onbelangrijk, is ten slotte de Wet normering topinkomens (Wnt) op grond waarvan het maximum inkomen van topfunctionarissen in de (semi-)publieke sector is gelijkgesteld met de balkenendenorm (met ingang van 2021: € 209.000).
Komend recht: Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR)
Op 1 juli 2021 treedt de WBTR in werking. Deze wet beoogt de wetgeving voor bestuur en toezicht voor alle privaatrechtelijke rechtspersonen gelijk te trekken en te verduidelijken (met uitzondering van niet-commerciële stichtingen en verenigingen). Deze regels gelden al langere tijd voor de BV en NV. Het betekent vooral een verandering voor de vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en de stichting, dus ook voor veel private zorginstellingen.
De WBTR voorziet in een wettelijke basis voor het invoeren van een toezichthoudend orgaan. Dit orgaan kan deel uitmaken van het bestuur (monistisch stelsel) of worden ingesteld als afzonderlijk orgaan (dualistisch stelsel). De dualistische vorm komt in de praktijk het meeste voor. Ook is wettelijk vastgesteld dat de bestuurders en commissarissen/toezichthouders zich moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de met haar verbonden onderneming/organisatie. Dit gold op grond van de rechtspraak ook al vóór de WBTR.
Verder moet er een statutaire regeling zijn voor belet (tijdelijke afwezigheid) of ontstentenis (een vacature) voor bestuurders en commissarissen/toezichthouders. Daarnaast is van belang dat de WBTR specifieke regels introduceert over het ontslag van een bestuurder/toezichthouder door de rechter en over hoe om te gaan met tegenstrijdige belangen. Zoals gezegd betreft het deels regels die vóór 1 juli 2021 ook al golden op grond van de rechtspraak.
Tot slot is belangrijk dat bestuurders en commissarissen/toezichthouders in geval van faillissement persoonlijk aansprakelijk kunnen zijn als duidelijk wordt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling. De onbehoorlijke taakvervulling staat vast op het moment dat niet aan de boekhoud- en/of administratieplicht is voldaan. In dat geval wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit vermoeden kan mogelijk worden weerlegd, maar de bestuurder/toezichthouder staat dan wel met 1-0 achter.
Tot slot
Het is voor elke bestuurder van een zorginstelling aan te raden het bovenstaande eens door te nemen, maar wat dit nu betekent voor uw zorginstelling blijft maatwerk. Hebt u daarom vragen hierover of hebt u advies nodig over iets dat zich binnen uw zorginstelling voordoet? Neem dan vrijblijvend contact met ons op. Het zorgteam van Kempenaer Advocaten beschikt over de kennis en kunde om u te adviseren.
[1] De naamloze en besloten vennootschap, vereniging, stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij