Brief minister SZW: arbeidsmarkt in evenwicht
In de kamerbrief uitwerking arbeidsmarktpakket van 3 april 2023 heeft Minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven welke wijzigingen we tegemoet kunnen zien met betrekking tot de arbeidsmarkt. De doelstelling van deze wijzigingen is om enerzijds werkenden meer zekerheid te bieden en anderzijds de wendbaarheid voor bedrijven te vergroten.
Meer zekerheid voor werknemers en meer bescherming voor zelfstandigen
- Roosterzekerheid en inkomenszekerheid oproepcontracten
Oproepcontracten, zoals nuluren- en de huidige min-/maxcontracten, worden afgeschaft. In plaats daarvan komt er een basiscontract. In dit contract moet een minimaal aantal uren, niet zijnde nul uren (bandbreedte), worden afgesproken. Wanneer er gekozen wordt voor een periode van langer dan een maand tot een kwartaal, gaat een verplichting tot gespreide loonbetaling gelden. De maximale bandbreedte beschikbaarheid is 130% van arbeidsomvang. De regeling geldt niet voor studenten en scholieren.
- Sneller zekerheid bij uitzendwerk
Wie werkt via een uitzendbureau krijgt sneller een vast contract. Hiervoor worden fase A en fase B ingekort: fase A gaat 52 weken duren; fase B 2,5 jaar. Uitzendkrachten krijgen gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden (niet dezelfde, maar wel gelijkwaardig). Uitzendbureaus moeten voor 1 januari 2025 voldoen aan certificeringseisen.
- Tijdelijk werk is tijdelijk: wijziging ketenregeling
Draaideurconstructies bij tijdelijk werk moet worden voorkomen om zo het perspectief op een contract voor onbepaalde tijd voor werknemers te vergroten. Daarom komt de doorbrekingstermijn van zes maanden te vervallen. Er komt een administratieve vervaltermijn van 5 jaar. Dit betekent dat als er tussen twee arbeidsovereenkomsten met dezelfde werkgever een periode van vijf jaar of langer zit, de keten van tijdelijke contracten die een werknemer bij die werkgever mag aangaan opnieuw begint. Uitzonderingen bij cao zijn niet langer mogelijk. De regeling geldt niet voor studenten en scholieren.
- Verplichte AOV voor zzp’er
Er komt een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. De kring van verzekerden zijn IB-ondernemers en meewerkend echtgenoten (IB-ondernemer: ondernemer voor de inkomstenbelasting). Voor directeur-grootaandeelhouders en resultaatgenieters geldt dit (nog) niet. Voor de uitkering geldt een wachttijd van een jaar. Elke zelfstandige verzekert zich standaard voor een uitkering van 70% van het laatstverdiende inkomen tot aan de grens van 143% WML. De uitkering is maximaal 100% van het WML. De premie voor de standaardverzekering is op basis van huidige inzichten indicatief 7,5% tot 8% van het inkomen tot de maximale premiegrondslag. De premies van periodiek uitgekeerde arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn fiscaal aftrekbaar. Er komt een opt-outregeling bij ten minste gelijkwaardige verzekering.
- Voorkomen schijnzelfstandigheid
In de brief van 16 december 2022 hebben Minister Van Gennip (SZW) en staatssecretaris Van Rij (Fiscaliteit en Belastingdienst) de Eerste en Tweede Kamer al geïnformeerd over de voortgang van maatregelen op het gebied van werken met zelfstandigen en werken als zelfstandige.
Er komt een verduidelijking in de regelgeving rondom de beoordeling van arbeidsrelaties. De open norm ‘werken in dienst van’ (gezag) uit het Burgerlijk Wetboek zal verder ingekleurd worden aan de hand van jurisprudentie. Ter structurering van de open norm ‘werken in dienst van’ worden drie hoofdelementen benoemd: materiële ondergeschiktheid (toezicht, instructies etc.), de organisatorische inbedding van het werk, en – als contra-indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst – zelfstandig ondernemerschap binnen de betreffende arbeidsrelatie.
Daarnaast werkt het kabinet aan een zogenaamd ‘civielrechtelijk rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst’, gekoppeld aan een uurtarief. De tariefgrens hiervan wordt nog nader bepaald (mogelijk tarief tussen de 30 en 35 euro). Daarmee wordt de positie van werkenden met een zwakkere onderhandelingspositie versterkt. Zij kunnen gemakkelijker hun rechten (op basis van een arbeidsovereenkomst) opeisen.
Voorts heeft het kabinet de ambitie de handhaving op korte termijn te versterken en verbeteren en uiterlijk op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium volledig op te heffen. In de tussentijd zal de Belastingdienst meer capaciteit inzetten binnen de kaders van het handhavingsmoratorium.
Vergroting wendbaarheid werkgevers
- Einde re-integratieverplichtingen eerste spoor na één jaar
Een kleinere werkgever (tot 100 werknemers) en zijn werknemer kunnen gezamenlijk besluiten tot het afsluiten van het eerste spoor na het eerste ziektejaar. Er zullen in de uitwerking procedurele waarborgen worden opgenomen hoe werkgevers en werknemers dergelijke afspraken kunnen vastleggen. Als de werkgever en de werknemer niet tot overeenstemming komen over het afsluiten van het eerste spoor, en de werkgever wil het eerste spoor toch afsluiten, dan dient hij het UWV om toestemming te vragen. Voor de werkgever is dan duidelijk dat hij geen plek meer beschikbaar hoeft te houden voor de werknemer en heeft de werkgever duidelijkheid dat hij de zieke medewerker duurzaam kan vervangen. Maar werkgevers blijven verantwoordelijk voor twee jaar loondoorbetaling bij ziekte en voor het verloop van het re-integratieproces. De werkgever blijft er in het tweede ziektejaar verantwoordelijk voor de zieke werknemer te helpen re-integreren bij een andere werkgever als het eerste spoor is afgesloten.
- Premiedifferentiatie WW: geen premieverhoging bij meerwerk vanaf 30 uren per week vast contract
Overuren worden minder duur. De verhoogde premie van 5%-punten bij een overschrijding van 30%, geldt niet ingeval de werknemer een vast contract voor ten minste 30 uur per week heeft (is thans 35 uur).
- Crisisregeling Personeelsbehoud (CP) (voorheen: deeltijd-WW)
Er komt een regeling voor ondernemers om, in tijden van crisis en calamiteiten, die buiten het reguliere ondernemersrisico vallen, voor de duur van maximaal zes maanden, werknemers tijdelijk ander werk te laten verrichten of werknemers minimaal 20% minder te laten werken. Over het aantal niet-gewerkte uren wordt 80% loon betaald, waarbij het totale loon niet meer dan 10% mag dalen. Ook mag het inkomen van de werknemer niet lager komen dan het wettelijk minimumloon. Als de werkgever hiervoor kiest, kan hij een tegemoetkoming van 60% voor de loonkosten van de niet-gewerkte uren aanvragen.
De planning is dat wetgeving in het voorjaar 2024 wordt behandeld en uiterlijk 1 januari 2025 in werking treedt.
Bron:| 03-05-2023